De goddelijke constructies van Andrea Palladio
Door Bob Witman/ 2 januari 2003 / de Volkskrant
VINCENZA
In de omgeving van Venetië bezocht architectuurwetenschapper Witold Rybczynski de klassieke villa’s van Andrea Palladio uit de Renaissance. Hij doet daarvan verslag in zijn boek ‘The perfect House’, en verbaast zich over het uitzicht.
Het dorp Piombino Dese ligt op een kruising van zeven wegen in het achterland van Venetië. Het is een plat, slaperig agrarisch land, met op zaterdag een markt op het dorpsplein en een trouwpartij in de kerk. Een reiziger heeft hier niets te zoeken. Ogenschijnlijk.
Weinig verraadt dat hier het antwoord ligt op de vraag waar die classicistische gevel van het Mauritshuis in Den Haag vandaan komt. Naar wiens gedachtengoed het Huis ten Bosch is ontworpen, en waar de architect Philips Vingboons zijn inspiratie voor de zeventiende-eeuwse Amsterdamse grachtengevels vandaan haalde. Toch zijn hier in dit dorp de nodige beroemde reizigers langsgetrokken, op zoek naar de bronnen van de bouwkunst.
Hun reisdoel: een knots van een zestiende-eeuwse villa, de Villa Cornaro van Andrea Palladio (1508-1580). De heldere proporties van het gebouw, de organische plattegrond, de simpele schoonheid van de gevel: alles valt op zijn plaats.
In zijn boek The Perfect House schrijft de Amerikaanse architectuurwetenschapper Witold Rybczynski dat deze villa behoort tot de sleutelwerken van Andrea Palladio, een bijnaam van Andrea di Pietro dalla Gondola. Zijn architectuurtraktaten, I quattro libri dell’ architettura, golden tot voorbij de negentiende eeuw als invloedrijk. Thomas Jefferson, Constantijn Huygens en Le Corbusier bezochten en bewonderden zijn ontwerpen. ‘Er is iets waarlijk goddelijks in zijn constructies’, noteerde Wolfgang Goethe in 1786 tijdens zijn Italiaanse reis. ‘Zoals de kracht van een grote dichter, die uit waarheid en leugen een derde dimensie vormt en ons betovert.’
Ook Rybczynski is gegrepen door de man die de klassieke bouwwetten van de Romeinen toepaste in de nieuwe tijd, zíjn tijd: het staartje van de Renaissance. Van de Romeinse architectuurschrijver Vitrivius leende Palladio de wetten van de monumentale tempelbouw, de strenge leer van de symmetrie en de rigide meetkundige regels voor maatvoering. Van de nieuwe tijd, met het opkomend humanisme, nam hij de menselijke proporties over. Hij gaf de rijken huizen waarmee ze konden pronken, maar combineerde schoonheid met functie, woongemak met agrarische bedrijfsvoering. Hij gaf ze huizen die koel waren in de zomer, en grote vensters hadden voor de sombere winterdag.
Palladio’s villa’s liggen verborgen in gehuchten, langs secundaire wegen en in oude dorpskernen rondom Vicenza en Venetië. De een leidt een bestaan als een feestzaal, de tweede is dichtgetimmerd en vervallen, de derde prachtig gerestaureerd, inclusief opgepoetste fresco’s, en de vierde is omgebouwd tot een zomerhuis van een rijke Amerikaan.
Rybczynski loopt erin rond en droomt over hoe het er in de zestiende eeuw uitzag en wat Palladio nastreefde. Terloops vertelt hij het levensverhaal van een man die als simpel steenhouwer begon en eindigde als favoriete architect van de welgestelden.
Zoals elke grote architect, had Palladio rijke opdrachtgevers nodig. Zijn mecenas was de verlichte edelman Giangiorgio Trissino uit Vicenza. Die introduceerde hem bij de rijken voor wie hij kon bouwen. Een van hen was monseigneur Paolo Almerico, die veel land bezat aan de zuidzijde van Vicenza. Op het hoogste punt daarvan, met een prachtig uitzicht op de rivier in het dal, ontwierp Palladio Villa Rotonda. Het huis oogt als een ode aan het landschap. Het is een villa zonder voor- of achterkant, in feite zijn er vier voorzijdes: naar elke windrichting strekt zich een enorm bordes uit. Een beetje pedant is het wel, alsof het huis wil zeggen: alles wat je kunt zien, is van mij. Wat ook zo was, in het geval van Paolo Almerico.
De doorgaans niet zo dweepzieke Goethe verzuchtte nadat hij het huis had bekeken: ‘Misschien heeft de bouwkunst nooit meer zulk een hoogtepunt en weelde bereikt.’ In Rotonda is de symmetrie tot heilig leerstuk verheven. Er is een centrale cirkelvormige hal, en daaromheen spreiden gelijkvormige kamers zich in afnemende hiërarchie uit naar de buitenzijde. En dan kun je je nog verbazen over een scala van meetkundige grapjes. Zoals het feit dat de oppervlakte van de vier bordessen tezamen, gelijk is aan de oppervlakte van het huis. Toch zitten al die details Rybczynski’s bewondering niet in de weg, als hij de villa betreedt en zich laat overdonderen door de goed afgewogen proporties van de ruimtes.
Als je in een huis van Palladio bent, weet je altijd precies waar je je bevindt. In de troonzaal, de sala, de nevengeschikte vertrekken, die kleiner worden naarmate hun publieke functie afneemt. Tot de keukens, de slaapkamers. En als je ergens je hoofd stoot, weet je zeker dat je in de dienstbodevertrekken bent aangeland.
Die strikte maatvoering heeft wetenschappers verleid om samen met Palladio te filosoferen over het klassieke ideaal dat er een menselijke maat is voor alle dingen. Een Britse wetenschapper heeft midden vorige eeuw een vergelijking gezocht tussen de zestiende-eeuwse muziekleer en de maten van Palladio’s gebouwen. Hij wilde een directe relatie leggen tussen de harmonieleer, tussen de muziekintervallen, en de afmetingen die Palladio gebruikte. Kamers moesten rond, of vierkant zijn, 1:2 meten, 2:3 of 2:7. Zo kwam hij tot zeven grondvormen. ‘De proporties van de stem zijn harmonieën voor het oor, die van de afmetingen zijn harmonieën voor de ogen’, schreef Palladio.
Maar met die ‘geheime algebra’ bleek het mee te vallen toen werd nagemeten of Palladio’s kamers wel aan zijn eigen strenge maatvoering voldeden. Veel van de verhoudingen die als klassiek gelden, blijken in Palladio’s bouwpraktijk vaak flinke afwijkingen te vertonen.
Rybczyinski vergeeft het hem onmiddellijk. Palladio was een echte architect, en echte architecten nemen grote beslissingen op het oog, als het werk gaande is. Ze zijn de eersten om de waarde van hun schetsen, hun papieren voorbereiding te relativeren. De Nederlandse architect Ben van Berkel heeft wel eens verzucht dat ‘je eigenlijk alles eerst wilt bouwen, voor je het ontwerpt’. Palladio was niet anders, hij was een architect die een grote genialiteit aan de dag legde als het ging om het combineren van schoonheid en functionaliteit. Dat is vijf eeuwen na dato nog goed zichtbaar. Rybczynski verlaat de laatste villa van Palladio met de verzuchting. ‘Ze zijn echt perfect.’
Wat is de kern van dit artikel?
BeantwoordenVerwijderenWaarom plaats je het?
Geeft een kort commentaar in eigen woorden.